Toen het ancien régime vanaf juli 1789 in hoog tempo werd afgebroken, klom de Ierse denker en politicus Edmund Burke in de pen. Een crisis vraagt om een verhaal, ook Burke zocht naar een duiding voor de catastrofe. Hij publiceerde al in 1790 een aanklacht tegen de snelle veranderingen in Frankrijk in zijn boek Reflections on the Revolution in France.
Dit werk laat een verschil zien tussen een revolutionaire en een conservatieve visie op verandering. Het eerste pleit voor radicale omwenteling, het andere discours beaamt dat verandering nodig is, maar dat deze geleidelijk dient plaats te vinden. Burke verafschuwde de Franse Revolutie, maar vond dat een regering die geen verandering kon bewerkstelligen zichzelf op termijn niet in stand kan houden. Burke’s conservatieve houding en het revolutionaire discours delen een fundamenteel uitgangspunt: het verleden bevat heroïsche overwinningen en nederlagen, maar de toekomst ligt open voor nieuwe mogelijkheden.
Een derde denkwijze staat bekend als de reactie. Waar anderen een open toekomst zien, ontwaren reactionaire denkers een paradise lost, een gouden tijd die verloren is gegaan. De reactionair is gefascineerd door het verleden. Zij kennen de ‘best mogelijke van alle werelden’, want deze is al voorbij. De reactionaire versie van het verleden, zo betoogt politicoloog en ideeënhistoricus Mark Lilla in zijn boek The Shipwrecked Mind, is altijd gebaseerd op een gouden tijd vol orde en harmonie. Deze situatie wordt vervolgens verstoord door dwaze ideeën, omarmd door de elite. Deze ideeën creëren, ondanks de destructie die zij teweegbrengen, de illusie van vooruitgang. Slecht een kleine groep, die de gouden tijd niet is vergeten, stelt als een soort Cassandra dat de ondergang al heeft plaatsgevonden.
In De onzichtbare maat schetst de Leidse rechtsfilosoof Andreas Kinneging ook de contouren van een moderniteit die in diepe crisis is. De ‘Grote Europese Traditie’, ‘die Europa sedert de Oudheid heeft gedomineerd en gestempeld’, blijkt op ‘sterven na dood’ te zijn. Het verhaal dat Kinneging vertelt bevat twee lagen. Het boek gaat allereerst over de Grote Vier van Athene en Jeruzalem; het leeuwendeel van De onzichtbare maat behandelt het denken van Plato en Thomas van Aquino, terwijl Aristoteles en Augustinus een bijrol vervullen. De wijsheid van deze denkers biedt ook een perspectief op moderne vraagstukken. Zij kunnen ons modernen leren om maat te houden, bijvoorbeeld op het gebied van seks en huwelijk. Dit verhaal is ingebed in een bredere geschiedvisie. Athene en Jeruzalem staan voor een Grote Europese levensbeschouwelijke Traditie die helaas verdwenen is. Deze Traditie staat voor de levenswijsheid van het christendom en de Griekse Oudheid; ze vertegenwoordigt wijsheid, beoordelingsvermogen, maat houden, gemeenschapszin. Vervolgens verhaalt Kinneging hoe deze wijsheid verloren is gegaan door Verlichting en Romantiek; beide zijn verantwoordelijk voor moderne ontsporingen op gebied van persoonlijke verlangens, economische groei en een fundamentele ik-gerichtheid.
De tweede laag van De onzichtbare maat lijkt te voldoen aan het stramien van de reactie. Het is een Groot Verhaal, dat zijn eigen draai geeft aan de gebeurtenissen, zoals ook conservatieve staatsmannen of revolutionaire ideologen hun eigen perspectief ontwikkelden. Tijdens de Franse Revolutie werd bijvoorbeeld de jaartelling en kalender aangepast; de revolutie verving de geboorte van Christus als het ijkpunt van de tijd.
Nu claimt Kinneging niet een conventioneel geschiedverhaal te vertellen, maar hij pretendeert wel dat De onzichtbare maat een wetenschappelijk werk is. Voor die claim draagt Kinneging een aantal argumenten aan en beschrijft hij zijn eigen visie op wetenschap. Deze argumenten dagen gangbare vormen van filosofie en geschiedenis expliciet uit. Daarmee sluit Kinneging aan bij geschiedfilosofieën ontwikkeld door onder andere politiek filosoof, Leo Strauss (1899-1973), wiens werk gebruikt werd door generaties aan neoconservatieve denkers. In hoeverre overtuigen deze argumenten?
De onzichtbare maat staat vol concepten die hoogdravend met een hoofdletter worden geschreven, zoals Verlichting en Romantiek. Kinneging biedt geen ‘historische uiteenzetting’ van deze begrippen, maar een ‘abstracte, analytische schets van de essentie van twee mens- en wereldbeschouwingen en wat eraan schort’. Bij de Verlichting gaat het in de essentie om ‘vrijheid en gelijkheid’. Deze interpretatie is niet gebaseerd op bewijs. Veel denkwerk raakte niet voldoende aan de essentie; weinig verlichtingsdenkers waren in staat consequent te redeneren volgens de principes van vrijheid en gelijkheid. Met essentie bedoelt Kinneging ‘waar ze consequent doorgeredeneerd voor staat’; het gaat niet om een idee, maar om de uiterste logica van een idee. Hoe komt Kinneging tot het Wetenschappelijke inzicht dat Vrijheid en Gelijkheid de essentie zijn van ‘De Verlichting’? En waarom heeft de Verlichting een essentie?
Op dit punt komen twee onderdelen van het narratief van de reactie in beeld: het verraad van De Waarheid door een elite met een vals bewustzijn en de profeet die weet dat de ondergang al heeft plaatsgevonden. Het blijkt dat historici betrokken zijn in het complot van Verlichting en Romantiek tegen de Grote Europese Traditie. Historici die bijvoorbeeld wijzen op verschillen tussen verlichtingdenkers krijgen van Kinneging te horen dat zij zonder het te weten historisten zijn, die de misvattingen van de Romantiek volgen. Historisme is een historische denkwijze, geassocieerd met negentiende-eeuwse historici als Leopold Ranke, die via bronnen dacht te kunnen achterhalen wat er echt is gebeurd. Nu heeft Kinneging hier niet helemaal ongelijk; deze historische benadering lijkt inderdaad verbonden met de Romantiek, en historici leggen soms te veel nadruk op bronnen. Kinneging schrijft in een voetnoot met dedain over historici; de geschiedschrijving over Romantiek en Verlichting is ‘onder de maat en leidt de lezer op een dwaalspoor’.
De essenties van Kinneging leiden daarentegen naar De Waarheid. Ter verdediging voert Kinneging een betoog: als je echt wil betogen dat essenties niet bestaan, dan zijn niet alleen grote concepten als Verlichting en Romantiek taboe, dan kunnen er geen abstracte termen gebruikt worden, of zelfs geen enkel woord, ‘omdat elk woord een abstractum is’. Kunnen we dit volgen? Het korte antwoord: Kinneging presenteert zichzelf als profeet van de waarheid. Het lange antwoord: de rechtsfilosoof uit Leiden laat zich hier in zijn eigen filosofische kaarten kijken. De afgelopen honderd jaar hebben filosofen het gangbare begrip van waarheid bekritiseerd. De Leidse filosoof Gerard Visser vatte dit zo samen: het begrip waarheid duidde ‘op de overeenstemming tussen een uitspraak en een stand van zaken’. Dit is het ‘Griekse’ begrip van waarheid. Een nieuw begrip, geïntroduceerd door de filosoof Edmund Husserl (1859-1938) stelde: ‘Een uitspraak is waar als hij waar blijkt.’ De waarheid werd afhankelijk van het subject. Anders gezegd, het doet ertoe wie een verhaal vertelt of een argument opstelt. Laten we dit het hermeneutische standpunt noemen.
Terug naar het korte antwoord: Andreas Kinneging blijkt inderdaad een profeet van de oudere idee over Waarheid, die teruggaat tot Aristoteles. Hij wijst de subjectivering van de waarheid af. Hij pretendeert de ‘ultieme vragen over mens en wereld’ te behandelen op een manier die niet lijdt aan ideologische betrokkenheid. Ideologisch betekent voor hem: ‘uitgaande van een mens- en wereldbeeld dat niet juist is’. Kinneging toont zich een pleitbezorger van de ‘Griekse’ opvatting over waarheid, maar hij legt niet duidelijk uit waarom het nieuwe hermeneutische standpunt een vergissing is.
Deze twee opvattingen van ‘waarheid’ kenmerken zich door een sublieme ironie met betrekking tot het cliché ‘dat er tegenwoordig geen waarheid meer is’. Historici en filosofen blijken heel goed een hermeneutisch standpunt in te kunnen nemen en tegelijk constructief te discussiëren over methode en inhoud. Dit lijkt een contradictie, maar het blijkt dat de erkenning dat je vooronderstellingen hebt, een discussie juist mogelijk maakt. Er is minder pretentie het laatste woord te zeggen. In De onzichtbare maat is dit anders. Kinneging claimt de waarheid over mens en wereld te onderzoeken met een methode die op geen enkele manier te controleren is; zijn boek is daarom een just-so story, een niet te controleren narratief. Toch pretendeert hij na lang onderzoek de essentie der dingen te hebben beschreven. De argumenten van De onzichtbare maat steunen daardoor op de autoriteit van de auteur.
Naast deze geschiedfilosofische exercitie over wetenschap bestaat er ook een pragmatische manier om Kinnegings De onzichtbare maat de maat te nemen. Dit kan door na te gaan of Kinneging erin slaagt ideologie, in de gangbare betekenis van het woord, te vermijden.
De belangrijkste protagonist in De onzichtbare maat is een ‘Grote Europese Traditie’, bestaande uit Athene en Jeruzalem. Ook al gaat het Kinneging om een abstracte levensbeschouwing, de selectiviteit van zijn bespreking valt op. De Noord-Afrikaan Augustinus (354-430) hoort wel bij Europa, maar omgekeerd geldt dit niet voor christenen uit Azië, die tot ver na Augustinus ‘Jeruzalem’, oftewel het wereldwijde christendom, domineerden. Zo bezien had Kinneging Jeruzalem ook kunnen verwisselen met het katholieke Rome.
Gemeenschap staat centraal in deze Traditie en daarmee ook in het Grote Verhaal dat Kinneging wil vertellen. Nergens legt Kinneging uit hoe de gemeenschap eigenlijk vorm kreeg in de Grieks-christelijke traditie. Hij volstaat grotendeels met het denken van de Grote Vier van Athene en Jeruzalem. Dit is onderdeel van zijn werkwijze, maar maakt zijn betoog moeilijk te volgen. Bij gemeenschap kan gedacht worden aan een reeks sociaal-culturele praktijken, bijvoorbeeld het concrete familieleven (niveau 1). Ook kan gewezen worden op ideeën over gemeenschap die door verschillende denkers expliciet geuit worden (niveau 2). Gemeenschap kan betrekking hebben op de waarden en normen die mensen in de praktijk brengen, bijvoorbeeld in de vorm van hulp en bijstand in een familie, zonder dat deze waarden expliciet verwoord zijn (niveau 3).
Verfijnde gemeenschapsdenkers lijken zich bewust van deze categorieën en maken een keuze in hun onderwerp. Alasdair MacIntyre concentreert zich in het elegante boek After Virtue uit 1981 grotendeels op het tweede niveau; hij betoogde dat het aristotelische denken over een gemeenschappelijk goed grotendeels verloren was gegaan. Hij sloot niet uit dat dit aristotelische denken wel bestond in de praktijk; dat betekende dat een praktijk niet verandert, maar opnieuw verwoord zou moeten worden (niveau 3). Over sociale geschiedenis was MacIntyre in After Virtue terughoudend (niveau 1). Deze terughoudendheid heeft twee redenen. Familie en gemeenschap zijn van alle tijden, maar de vorm van specifieke sociale verbanden verschilt historisch sterk. Datzelfde geldt voor de waarden die belangrijk zijn in deze families (niveau 3). Een denker als MacIntyre is dan ook uitgesproken sceptisch over gemeenschappen: ‘Many types of community are nastily oppressive’ (niveau 1). MacIntyre is geïnteresseerd in de vraag naar het goede leven: is de bloei en succes van een menselijk leven mogelijk als individu of kan een persoon alleen tot bloei komen als onderdeel van een gemeenschap? (niveau 2 en 3)
Deze subtiliteit gaat verloren in de Nederlandse polder. Dit leidt dan ook tot ongelukkige formuleringen. Volgens Kinneging was de Grote Europese Traditie, met al haar gemeenschapszin in de zestiende en zeventiende eeuw op haar hoogtepunt, terwijl in deze periode gruwelijke religieuze conflicten en burgeroorlogen plaatsvonden, juist tussen christenen.
De gemeenschap is de grote tragische figuur in dit reactionaire verhaal. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de Grote Strijd tussen Romantiek en Verlichting enerzijds en de Traditie anderzijds, waarin de Gemeenschap vermorzeld wordt. De Verlichting resulteerde in de Franse Revolutie, waarna de Grote Traditie aan de basis stond van de Restauratie van 1815. Deze poging tot herstel mislukte omdat ‘de revolutionaire ideeën niet waren verdwenen’. Kinneging beargumenteert dat de verdere negentiende en twintigste eeuw een strijd tussen Traditie en Verlichting was. Kinneging verbindt de Verlichting met de ‘homo economicus’, terwijl de Romantiek authenticiteit en zelfontplooiing omarmde. Hij gaat nog een stap verder. De Verlichting staat gelijk aan ‘rechts’ en de Romantiek is ‘links’. Samen vormen zij de mainstream van de westerse maatschappij. Links verwacht het heil van de staat, rechts van de markt. Zo ontstaat de idee dat ieder voor zichzelf leeft. De gemeenschap lijdt hieronder; Kinneging lijkt te claimen dat na de Tweede Wereldoorlog zowel de idee als de praktijk van gemeenschap grotendeels verdwenen is.
De gemeenschap blijkt echter een hardnekkig fenomeen. Dat de Verlichting en Romantiek de moderne maatschappij beheersen, maakt de weg vrij voor een onverwachte dissonant en een tegenstem. De eerste rol kent Kinneging toe aan het neo-nationalisme, waar hij duidelijk sympathie voor kan opbrengen omdat deze het belang van gemeenschap belicht. Op dramatische wijze stelt hij dat dit nationalisme niet past bij het heersende denken, dat volgens hem alleen aandacht heeft voor het individu en het universele. De natie staat daartussen en wordt niet getolereerd.
Volgens Kinneging wordt dit nationalisme onterecht gelijkgesteld met eerdere agressieve vormen van nationalisme. Op dit punt toont Kinneging zijn ideologische kaarten: ‘de huidige vorm’ van het nationalisme verdient volgens hem veel meer krediet, omdat deze defensief is, in plaats van agressief. Ook richt het moderne nationalisme zich niet meer op ras, maar op cultuur en waarden. Zou het ook kunnen dat cultuur tegenwoordig ook de inzet is van kleur (Kinneging gebruikt de term ras)? Thierry Baudet en Matteo Salvini gebruiken juist cultuur om te bepalen wie er wel en niet bij de natie mag horen. Hun cultuur- of identiteitsdenken dient om niet-witte Europeanen uit te sluiten.
Ondanks deze sympathie krijgt het nationalisme een bescheiden rol. De tegenstem is toegekend aan de Grote Traditie. Deze staat voor de gemeenschap waar men in familie en gezin geborgenheid vindt. Ook pleit Kinneging voor een herwaardering van de inzichten van de Grote Denkers; via hun werk kunnen Goedheid, Waarheid en Schoonheid worden gevonden.
Na een lange ahistorische exercitie is dit een teleurstellende conclusie. Het verhaal van Kinneging volgt de logica van de reactie. De Traditie domineerde lang, maar verdween, om plaats te maken voor Verlichting en Romantiek. Dit werd door velen aangezien als vooruitgang, terwijl het in werkelijkheid een catastrofe was om de Traditie overboord te gooien.
Iedereen mag natuurlijk filosoferen, maar Kinneging laat zien dat er ongelukken kunnen gebeuren als dit gebeurt door een gemankeerde geschiedvisie als Wetenschap te presenteren. De filosofie van Kinneging is dan ook reactionair; de filosofie is overal gestrand in subjectivisme, waardoor deze de waarheid niet langer kan ontdekken. Alleen de rechtsfilosofen van Leiden vormen een dorpje dat dapper standhoudt. De ironie wil dat Kinnegings ideologische betoog een illustratie vormt van de subjectivering van de filosofie.
Kinneging had zich beter kunnen beperken tot filosoferen over de Grote Vier van Athene en Jeruzalem door te laten zien dat de ideeën van deze denkers de Moderniteit een spiegel voorhouden.
Gertjan Schutte studeerde intellectuele geschiedenis in Rotterdam en werkt nu als promovendus aan het Europees Universitair Instituut in Florence. Zijn proefschrift richt zich op het denken over politieke economie in de achttiende eeuw